‘Wonder’ vindt hij vaak een te groot woord, maar ziekenhuispastor Bosco Beijk maakt zeker wonderlijke dingen mee. Mensen die hun sterven uitstellen, bijna-doodervaringen.
Als er één plek is waar mensen op een wonder hopen, is het wel in het ziekenhuis. Pater Bosco Beijk, geestelijk verzorger in het HagaZiekenhuis, maakt wat dat betreft bijzondere dingen mee.
Toch neemt hij het woord ‘wonder’ niet snel in de mond. ‘Ik heb het liever over wonderlijk. Soms is er medisch gesproken weinig rek meer, maar gebeuren er in het verlangen en in de liefde dingen waarover ik me verwonder. Zoals een man die op sterven lag, maar nog niet wilde dat ik hem zou bedienen omdat zijn zoon uit Australië nog onderweg was. Toen die er na een vertraagde vlucht eindelijk was, heb ik de vader in het bijzijn van zijn zoon gezegend en hebben we gebeden. Daarna ging ik even de kamer uit om koffie voor de zoon te halen en gleed de vader rustig weg. De zoon zei maar één ding: “Ik was op tijd.”’
Maar het tegenovergestelde gebeurt ook. Beijk vertelt over een terminaal zieke man die al zeven weken op de intensive care lag. Zijn familie raakte uitgeput maar wilde hem niet alleen laten, ook ’s nachts niet. Tot de man op een gegeven moment verschoond moest worden en de familie de kamer uit ging. Net in die paar minuten overleed de man. ‘De familie was verbolgen’ aldus Beijk, ‘maar ze namen het vooral zichzelf kwalijk dat ze waren weggegaan. Waarop ik zei: “Je kunt het ook zo zien dat jullie hem even loslieten waardoor hij kon gaan. Gun hem dat.” Ook zo’n situatie vind ik wonderlijk.’
Gelukkig
Zo noemt Beijk ook de bijna-doodervaringen waarover hem verteld wordt. ‘Ze zijn bijvoorbeeld van de operatietafel weggehaald en bij een poort gekomen, bij een enorm licht en in een sfeer die religieuzen goddelijk noemen: een en al licht, begrip en liefde. Mensen, zowel met als zonder geloof, vragen mij wat het is dat ze meegemaakt hebben. Ook vertellen ze over de teleurstelling dat ze weer terug moesten; ze wilden in het licht blijven en voelen zich schuldig tegenover hun familie. Dit soort ervaringen blijkt over de hele wereld voor te komen. Je kunt het in verband brengen met hersenfalen, net tussen leven en dood in zijn. Dan heb je het biologisch geplaatst, maar dat is mijn taak als geestelijke niet. Ik vind het wonderlijk en mooi als verhaal. Ik zie ook dat mensen er enorm gelukkig door worden en anders naar hun lijden gaan kijken; gerustgesteld dat er hierna meer is dan wij ons kunnen voorstellen. Het is ook altijd goed; nooit naar of vervelend.’
Recept
Het grootste wonder dat Beijk ooit meemaakte gebeurde op Palmpasen. Een vrouw die al jarenlang aan depressies leed en zichzelf ernstig had verwond, kwam naar de kerkdienst in het ziekenhuis waar die ochtend de lokale fanfare binnenkwam. Beijk vertelt: ‘Ze hoort de trommels, trompetten en tuba’s met een enorm marstempo binnen komen zetten en moest daar ontzettend om lachen. Een week later komt ze naar me toe en zegt: “Ik weet niet wat er aan de hand is, maar mijn hele depressie is weg. Ik ben genezen.” Ik heb haar gefeliciteerd en gezegd: bel me als het toch weer terugkomt, want dit recept helpt blijkbaar. Ze heeft inderdaad later nog een keer gebeld om te vertellen dat ze er echt vanaf was. Ik noem dit een wonder omdat ik er niets van begrijp.’
Beijk heeft weinig op met georganiseerde genezingsdiensten. ‘Ik kan het ook voor mijn rechtvaardigheidsgevoel niet gepast krijgen’, licht hij toe. ‘Waarom wordt de een wel genezen als hij bidt en de ander niet? Een wonder is niet in te plannen, het overkomt ons. We moeten God niet voor ons karretje willen spannen.’
Irna van der Wekke