In de cultuur van de bijbelse verhalen komen slaven voor. Wat staat er over slavernij?
In de Bijbel is een ‘slaaf’ een ‘met geld gekochte’. Het gaat dus om mensen die bezit zijn geworden van een ander. Wie binnen het volk Israël een schuld had, kon die schuld inlossen door een tijdlang slaaf te worden van de schuldeiser. Zo iemand mocht niet aan een vreemde worden doorverkocht en had het recht om na zes jaar te worden vrijgelaten of zichzelf eerder los te (laten) kopen (zie Exodus 21 en Deuteronomium 15). Bovendien mocht de eigenaar een vrijgelatene niet met lege handen laten gaan: ‘Geef met gulle hand van uw kudde, van uw graan en van uw wijn.’ (Deut. 15:14)
Vrijen zullen zich met regelmaat te binnen brengen dat de voorouders slaven waren in Egypte. Deze oproep spoort aan tot vereenzelviging, mildheid en achting. Zo mag een slaaf van een ander volk meedoen met de Paasmaaltijd: op hoogtijdagen zitten vrijen en slaven aan dezelfde feestelijke tafel. Een slaaf kan zelfs hoger aanzien verwerven dan de kinderen van de eigenaar (Spreuken 17:2). Zo wordt nadrukkelijk voorkomen dat slaven wegzinken tot een verachte en verwaarloosde groep.
Wat het recht op vrijheid betrof bestond er een aanzienlijk verschil tussen eigen volksgenoten en vreemdelingen. De laatsten hadden niet het recht om na zes jaar vrijgelaten te worden. Zij en hun nakomelingen konden voor altijd bezit blijven van de Israëlitische eigenaar (Leviticus 25:44-46). Maar onverkort zullen zij goed behandeld worden. Een gevluchte slaaf bijvoorbeeld mocht niet uitgeleverd worden aan de eigenaar. Hoofdstuk 26 van het bijbelboek Deuteronomium brengt hen opnieuw op gelijke hoogte met de geboren Israëlieten: zij zullen met elkaar een feestmaaltijd houden van het eerste en beste wat de akker in het nieuwe seizoen oplevert.
Aan het eind van Leviticus 25 is God aan het woord en zegt: “Ja, aan mij behoren de Israëlieten toe, mijn slaven zijn zij.” Merkwaardig is dat Nederlandse bijbelvertalingen er blijkbaar voor terugschrikken om de mensen ‘slaven van God’ te noemen. Toch staat het er zo. Het paradoxale is echter dat deze God mensen bevrijdt uit slavernij, bevrijdt van machten en machthebbers die graag gediend willen worden. Wie zo’n God willen toebehoren, zijn eigendom van Eén die elke dag menselijke vrijheid wil dienen. Ook Jezus neemt zulke woorden in de mond: ‘Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen.’
Het verhaal van Israëls bevrijding uit Egyptische slavernij is een pakkend verhaal (bijbelboek Exodus). Je wordt erdoor gegrepen, het laat je niet meer los. Dit verhaal dat bevrijding op het oog heeft, neemt je als het ware in bezit. De goddelijke ‘stem van het verhaal’ zegt: ‘Jullie zijn mijn slaven.’ Wat staat deze ‘slaven’ dan te doen? De Israëlische bijbelwetenschapper Nechama Leibowitz zegt het zo: ‘De verlossing van het volk Israël uit de slavernij houdt tegelijk een opdracht in: de verplichting om je naaste die als slaaf is verkocht, uit zijn of haar onderdrukking los te kopen.’
Tekst: Martin Koster