Coby en Ment Toet vertrokken noodgedwongen uit Scheveningen. Maar voor hen betekende het uiteindelijk dat ze vrijer konden ademhalen.
Als Ment Toet begint over zijn tijd als visser, kun je maar het beste een woordenboek Scheveningse visserstaal bij de hand houden. Vrijwel geen enkele vakterm van de 83-jarige Scheveninger behoort tot het gangbaar taalgebruik. Met uitzondering misschien van ‘een goede trek’, wat ‘een goede vangst’ betekent. Zoals die keer dat de bemanning van de Scheveningen 162, waar Ment deel van uitmaakte, tien ‘last’ haring met de ‘stroppen’ (netten) naar binnen haalde. Die tien last bestond uit 170 ‘kantjes’ à zeventig kilo haring. Ment heeft er nog een kleine zwart-witfoto van, waarop hij in oliejas gehuld tot zijn enkels in de vis staat.
zesenvijftig uur, een tientje
Op zijn veertiende monsterde Ment Cornelis Toet aan op een logger, een type vissersboot dat veel werd gebruikt voor de haringvisserij. Pa Toet was visser en zijn zoon volgde in zijn voetsporen voor een vast loon van zes gulden in de week. Dat vaste loon was een stap vooruit – vóór die tijd zorgde de visserij voor een onzeker bestaan. ‘Ment heeft armoede gekend thuis’, meldt zijn vrouw Jacoba (Coby) Toet-Spaans (78). ‘Als je geen vis ving, had je geen eten.’ Coby’s vader was aanvankelijk ook visser, maar stopte ermee. Hij ging voor een bakkerij werken en nam een krantenwijk, zodat er in huize Spaans een vast inkomen kwam. Coby begon als veertienjarige als ‘koffiemeisje’ bij de nettenboetsters op het veld aan de Harstenhoekweg, even buiten het dorp. ‘Toen ik boette, was mijn eerste weekgeld een tientje. Daar maakte je zesenvijftig uur voor.’
Einde van de wereld
De visser en de nettenboetster bleken elkaar erg aardig te vinden, trouwden in 1960 en gingen inwonen bij de ouders van Coby aan de Dr. Lelykade. De woningnood was ook in Scheveningen groot en het jonge echtpaar durfde voorlopig niet op een eigen huis te hopen. Een rampzalige gebeurtenis was er de oorzaak van dat ze hun geboortedorp vier jaar na hun huwelijk zouden verlaten, om er nooit meer terug te keren. Ment was opgeklommen tot matroos en kreeg aan boord van de Scheveningen 52 een ongeluk, waardoor hij op zijn achtentwintigste werd afgekeurd voor de visserij. ‘Ik kon geen mand meer optillen en zakte door mijn benen.’
Ment kon aan de slag op een tanker op de binnenvaart, met de Botlekhaven in Vlaardingen als thuisbasis. Het paar was toe aan een tweede kind en ‘toen werd het gewoon te klein’, zoals Coby zegt. Werkgever Caltex zorgde voor een huis in Vlaardingen en Ment en Coby kozen eieren voor hun geld. Dat was heel wat. Coby: ‘Als een Scheveninger van Scheveningen afgaat naar Vlaardingen, dat was het einde van de wereld.’ Zeker voor de familie van Coby. ‘Ik kwam uit een streng christelijk milieu. Dat geloof heeft een zwaar stempel gedrukt. Niks mocht er, alles was kwaad.’

Drama
In Vlaardingen opende zich een hele nieuwe wereld. ‘Scheveningen is bekrompen’, zegt Coby. ‘Iedereen kijkt naar elkaar: “heb je gezien wat ze aan heeft” en zulk soort dingen meer.’ In het havenstadje ontmoetten Ment en Coby ‘veel andere mensen’ en hadden ze intensief contact met hun socialistische buren. ‘We praatten over politiek en alle vragen die in het leven voorbijkomen. In Scheveningen had je het huishouden en dat was genoeg. Maar er zijn belangrijker dingen in het leven dan dat mijn ramen schoon zijn en mijn stoepje geveegd is.’
Ment werd definitief afgekeurd en de uitgeweken Scheveningers kwamen in Den Haag terecht, waar de vrijheid nog vele malen groter bleek te zijn. Coby: ‘De ruimte die je hier hebt, vind ik gewoon veel fijner om je te ontwikkelen en je leven te leven zoals je wilt.’ Coby maakte schoon in Bronovo, schoolde zich om tot bejaardenverzorgster en kookte samen met Ment voor de Lukaskerk, waar ze sinds jaar en dag kind aan huis zijn. ‘Een heerlijke kerk. Daar hebben we ons plekje gevonden en hebben we eigenlijk geleerd wat het betekent om te geloven.’
De Lukaskerk steunde Ment en Coby door dik en dun toen hun zoon verlamd raakte na een arbeidsongeval. Leden van de kerk hielpen met de administratieve nasleep van het drama, stelden roosters op voor ziekenhuisbezoek en vroegen wat ze nog meer konden doen.
Of ze nog terug zouden willen naar het vissersdorp? ‘Scheveningen is Scheveningen niet meer’, zegt Ment. ‘Ze hebben er een klerezooi van gemaakt. De haven is geen haven meer, helemaal volgebouwd met vreettenten. Jan de visserman moet vechten voor een plaatsje.’ Coby, met zachte stem: ‘Je hebt wel gelijk.’ En dan ferm: ‘Nee, we zitten hier goed.’
Tekst en foto’s: Matthijs Termeer