‘Happy clappy christenen’, zei mijn lieve Anglicaanse vriend in Kent over de Pinkstergemeente in het naburige dorp. Veel lawaai en beweging, weinig diepgang, dat is het beeld dat ook bij keurige Nederlandse protestanten overheerst. Maar de Pinkstergemeenten wereldwijd zijn vaak talrijker (250 miljoen leden) dan de historische kerken. Ook wordt er op allerlei plaatsen serieus aan theologie gedaan, onder meer aan onze ‘eigen’ Vrije Universiteit.
Zo’n theologisch boek van ‘over de grens’ is ‘Vol van de Geest’ van Peter Haldorff. Zijn grootouders waren al betrokken bij de Pinksterweging in Zweden, waaraan de naam van Lewi Pethrus verbonden is. De schrijver Per Olov Enquist schreef zijn prachtige roman, ‘De reis van de voorganger’, over Pethrus.
Maar terug naar het hartveroverende boek van Haldorff. De RK Bisschop Anders Arborelius, dit jaar als eerste Zweed tot kardinaal verheven, noemt Haldorff ‘een van de grote geestelijke bruggenbouwers van onze tijd’. ‘Vol van de Geest’ is een verrassend boek, vol van uitspraken waar je steeds streepjes bij zou willen zetten. Het is ‘orthodox’ in de zin dat het geschreven is vanuit het geloof in de ‘Drieëenheid’. Haldorff wil ons echter niet tot hersenkrakerige gymnastiek dwingen (‘God is onvoorstelbaar’), maar nodigt ons binnen in een ‘hemelse dans’. Dat beeld ontleent hij aan de kerkvader Gregorius van Nazianze (4e eeuw).
Hij vertelt namelijk dat hij midden jaren tachtig een boekje met spreuken van Egyptische ‘woestijnvaders’ in handen kreeg, dat zijn theologie en werk een beslissende wending gaf. Dankbaar voor wat hij in de Pinkstergemeente ontvangen had, was hij ook ongerust over fanatisme en zichzelf overschreeuwende onzekerheid onder gelovigen. Een gelovige is nooit gearriveerd! ‘Christelijk leven is als een onophoudelijk in wording zijn.’ ‘Door de liefde worden wij meer mens’ – en dat houdt nooit op, want de liefde vernieuwt ons van dag tot dag. Het gaat Haldorff om het gelééfde geloof: ‘De wereld wacht vurig op theologen en predikanten die zo over God spreken dat wij verliefd worden.’
Eigenlijk is het hele boek een vreugdevol aftasten van de Schrift, om zo bij de bron van het geloof te komen. Evenals bij de door hem bewonderde kerkvaders is zijn uitleg van sommige verhalen wel eens wat gezocht. Zo wordt het verhaal van Noachs duif uitgelegd als een beschrijving hoe de Geest in de geschiedenis werkt. Maar liever de Schrift met verbeeldingskracht gelezen, dan als een collectie bewijsteksten voor het ware geloof.
Hij wijst erop dat veel ‘leiders’ in de kerk uit de kloosters geroepen werden en niet allereerst van de universiteit. Over de schepping van de mens, waar het nodige over getwist is, schrijft hij: ‘De mens krijgt het leven, niet door Gods woord maar door Gods kus.’ (Hij blaast hem de levensadem in.)
Het boek gaat over de Geest van God, maar is tegelijk heel aards. ‘Christelijk geloof kan alleen verstaan worden als het belichaamd wordt’: zo kan hij dan ook schrijven over ziekenzalving en de ‘gave van tranen’. Die tranen staan voor een ‘theologie van onvolmaaktheid’. Van daaruit is er een sterke betrokkenheid bij de mensheid. Voor mij als lezer loopt het charismatische hier over in het diaconaat.
Ten slotte nog een mooie doordenker: Wij dorsten misschien naar God, maar God dorst naar ons. En dat vond de schrijver dan weer in de ‘Merkstenen’ van Dag Hammarskjöld.
Houd een potloodje bij de hand!
Rob van Essen