Is er leven na de dood? Ook binnen veel kerken wordt deze vraag niet meer vanzelfsprekend met ‘ja’ beantwoord. Wat betekent dat voor de invulling van uitvaartdiensten? We vroegen het drie Haagse voorgangers.
Jan Eijken werkt al ruim 34 jaar als rooms-katholiek pastoraal werker, waarvan de laatste jaren in de parochie Maria Sterre der Zee. Zelf kreeg hij als kind te horen dat er in de hemel van gouden borden wordt gegeten. ‘Met dit soort voorstellingen kunnen we tegenwoordig weinig meer’, stelt hij. ‘We weten inmiddels van alles over de ruimte en de kosmos, dus het beeld van God en waar hij is, verandert ook. Wel denk ik dat we mogen geloven dat God ons na de dood een plek van vrede geeft.’
Deze gedachte brengt hij tijdens uitvaartdiensten ter sprake en ze komt naar voren in de rooms-katholieke uitvaartliturgie. ‘We zeggen dat de overledene in Gods hand wordt gelegd en in de vrede van God terechtkom. Dat kun je hemel noemen of leven na de dood, maar ik houd ook altijd het mysterie intact. Wij moeten bescheiden blijven en niet de pretentie hebben dat we precies weten wat God gaat doen na onze dood.
In een uitvaartdienst wil Eijken ook naar voren brengen wat in het leven van de overledene van belang was. ‘Eigenlijk zoek je naar nieuwe woorden om het begrip verrijzenis te duiden. Tegelijk wil ik geen woorden spreken die niet begrepen worden. Rondom een uitvaart heb ik intensief contact met de nabestaanden; ik vind het belangrijk dat zij begrijpen wat ik bedoel en dat ik geen wereldvreemd verhaal sta op te hangen.’
Voortbestaan
Nicolle Pronk heeft in de afgelopen zes jaar als predikant van de protestantse Shalomkerk regelmatig uitvaartdiensten geleid. Ze vertelt: ‘Vaak kiest de familie een bijbeltekst voor de uitvaartdienst, bijvoorbeeld de tekst van de belijdenis- of huwelijksdienst. Zelf breng ik in een uitvaartdienst het leven na de dood niet expliciet ter sprake. Er staat ook eigenlijk weinig over in de Bijbel. Het meest expliciete wat ik zeg, is dat je na de dood bij God bent, maar wat dat is, weten we niet. Zelf geloof ik niet zo in een hemel als staat van perfectie; in mijn beleving kan het mooie niet zonder het lelijke bestaan. In een uitvaartdienst stel ik vooral het leven van de overledene centraal; niet alleen het einde, maar ook de beginjaren. Door het levensverhaal en de karakterbeschrijving te verbinden met de gekozen Bijbelteksten, gaat het erover hoe God in het leven is meegegaan. Ook gebruik ik vaak woorden van de overledene die iets vertellen over hoe hij of zij geloofde en in het leven stond. Als ik weet dat iemand geloofde dat hij of zij een eerder gestorven partner of kind weer zou tegenkomen in het hiernamaals, dan neem ik dat vertrouwen mee in de uitvaartdienst. Voor mijzelf is het nu vooral een troostende gedachte dat je voortleeft in het nageslacht, in brede zin. Ik geloof vooral in het voortbestaan van de mensheid. Er komt steeds een nieuwe generatie en daarin leef je verder.’
Weinig verschoven
Jasper Klapwijk is ruim dertig jaar predikant binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, waarvan de laatste zeven jaar in de Haagse Ichthuskerk. ‘Een vrij jonge gemeente’, vertelt Klapwijk, ‘dus ik heb hier misschien twee of drie uitvaartdiensten per jaar.’ Tijdens die uitvaartdiensten brengt hij het leven na de dood expliciet ter sprake. ‘Het speelt in de geloofsbeleving in onze kerk een belangrijke rol. Ik geloof in een eeuwig leven, staat in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Je mag geloven dat je leven na de dood verdergaat bij God.’ Klapwijk herkent de toenemende verlegenheid bij dit onderwerp, maar niet zozeer binnen zijn eigen kerkverband. ‘Wij zijn een vrij orthodoxe kerk’, stelt hij. ‘De accenten zijn bij ons weinig verschoven. De Bijbel is er duidelijk over dat er een leven na dit leven is. Als je op God vertrouwt, is de liefde die hij voor jou heeft eeuwig en leef je bij hem verder. Maar ik zal nooit een uitspraak doen over de bestemming van iemand die niet gelooft. Dat ligt in Gods hand.’ In een uitvaartdienst probeert Klapwijk de christelijke boodschap persoonlijk te maken. ‘Ik vertel wat het geloof voor de overledene betekende en over de troost die hij of zij ervan ervaarde.’
Tekst: Irna van der Wekke