In-Druk: ruimte maken

0
397

Voor mijn gevoel is de verlies- en winstrekening van 2019 wel wat onevenwichtig uitgevallen. Aan de positieve kant schrijf ik de geboorte van een klein- én achterkleinkind! ‘Nu merk je toch wel dat je oud wordt?’, hoorde ik nog al eens.

Hijgend achter mijn echtgenote fietsend in de Delftse Hout realiseerde ik mij al eerder dat ik geen jonge god meer ben. Om over, voor de lezer onzichtbare, andere tekenen van verval maar te zwijgen.
Maar even terugkomend op die nieuwe borelingen: je zou jaloers worden op de jonge ouders. Wat zijn het toch een prachtige wezentjes! Daar als ouders mee te mogen aantuddelen en mee te maken hoe ze hun wereld – en vele harten – veroveren. En dankzij filmpjes en foto’s op de sociale media maak je er veel meer van mee dan vroeger.

Op mijn verliesrekening staan dit jaar wel vier vrienden, met wie ik zeer lang, of iets kortere tijd, optrok. Geen vriendin, maar wel een bijzondere buurvrouw, ontviel ons ook. Wij ‘deelden’ de tuinman, zorgden zo nodig voor haar poezen, brachten een bloemetje mee van de markt. Nooit meer zal ze dit jaar spontaan aanbellen om ‘zomaar’ iets voor bij de koffie af te geven. Een grote glimlach was het laatste geschenk dat wij van haar ontvingen, bij het laatste ‘adieu’. We gaven een beetje mantelzorg, kregen er veel voor terug.
Het hoort bij het ouder worden, mensen waarmee je optrok vallen weg. Ik hoor anderen zeggen: ‘Wat is dat toch onwezenlijk. Vorige week hadden we nog een goed gesprek, nu is zij/hij weg!’
Onverdraaglijk is het bijna dat de dood een geliefd mens tot verleden tijd maakt. Die ander belichaamde een universum aan talent en kennis, humor en kritische zin. Een woord, een gebaar was genoeg om te beseffen wat een rijkdom dat ‘anders-zijn’ was.

‘Wat zou ik zonder U geweest zijn’, zing ik graag in de kerk. Dankzij de Eeuwige ben ik die ik ben. Maar dat gaat ook op voor de mensen die mij de moeite waard vonden om van te houden of om van mening mee te verschillen. Zonder hen was ik een onbeschreven blad. In de Schrift gebruikt de apostel Paulus het beeld van het ‘lichaam’ om die onderlinge afhankelijkheid te illustreren. Hand en voet, oog en oor, ze kunnen niet zonder elkaar. Hij had die beeldspraak trouwens ontleend aan Griekse wijsgeren, die zo over de menselijke samenleving spraken.
De verlies- en winstrekening wil ik daarom niet beperken tot mijn eigen, kleine universum. Ik deel mijn verdriet met schoonzusters, vrienden en mensen die mij voorheen onbekend waren. We delen ook herinneringen, onwisbaar geschreven in onze harten en gedachten. En het wonderlijke doet zich dan voor dat we door dat delen de beminde afwezige beter leren kennen dan bij leven. De dood neemt niet alleen maar af, maar schept ook ruimte voor nieuwe liefde, nieuwe inspiratie.
Misschien licht hier een klein begin op van wat in de kerk ‘opstanding’ heet. Maar laten we niet te ver op Pasen vooruitlopen. Eerst ruimte laten voor verdriet en het delen ervan.

Rob van Essen