Pastoor Kees Dernee was ‘geen braaf jongetje’

0
1286

Kosterszoon Kees Dernee was geen braaf jongetje. Maar toen hij als elfjarige zijn vader meehielp in de kerk, gebeurde er iets bijzonders. Bij het altaar voelde hij een enorme nabijheid, aandacht en liefde – speciaal voor hem. Het zorgde ervoor dat hij pater wilde worden.

Kees Dernee is pastoor van de rooms-katholieke parochie De Vier Evangelisten. Zijn huis staat bomvol met katholieke parafernalia, variërend van het antieke binnenwerk van een grote klok tot megagrote godslampen en heiligenbeelden. Op twee kasten bevindt zich een ‘altijddurende’ kerststal vol met figuurtjes en tafereeltjes, ingepakt in glas, als een aquarium. Er staat een koningin in, afkomstig uit een op de kop getikt schaakspel, een statige bisschop, zwanen op een meertje. En dat alles in miniatuurformaat. Met eigen handen heeft Dernee de hekwerkjes en het stalletje gefabriceerd. In de kamers pronken her en der jukeboxen naast oude kasten, grote beelden en andere antiquiteiten. Je kijkt je ogen uit.

Vlooienmarkten

Op de vraag wat dat alles voor hem betekent, antwoordt hij prompt: ‘Geloven gaat over het mysterie van het onstoffelijke. Al deze voorwerpen verwijzen daarnaar, hoewel dat mysterie te groot is om in woorden of beelden te kunnen vangen.’ Het is alsof ik in een kunstmuseum rondloop met een uitgesproken inspirerende gids. Dat is niet verwonderlijk, want Dernee heeft ook kunstgeschiedenis gestudeerd, zo vertelt hij later. ‘Je vindt de meest prachtige religieuze kunst op straat.’ En dan, ietwat besmuikt, ‘maar ik hou ook erg van vlooienmarkten.’

‘Mijn vader was koster in Gouda. Als jochie mocht ik hem helpen om de kerk aan te kleden bij uitvaarten en huwelijken. Ik mocht ook op de “heilige plekken” komen, achter de hekken die het hoogaltaar scheiden van de rest van de kerk. Mijn vader tilde mij als zijn hulpje op het hoogaltaar. En daar stond ik dan als elfjarig jongetje boven op de tabernakel. Daar en toen heb ik iets van het mysterie ervaren, daar is de kiem gelegd voor mijn roeping. Wat ik ervoer, is moeilijk in woorden uit te drukken. Ik voelde een enorme nabijheid, grote aandacht en liefde – voor mij. Dat heeft me toen zo gegrepen dat ik pater wilde worden.

Een braaf jongetje was ik niet. Mijn moeder zei ooit: “Het enige wat jij kunt is vloeken en het bloed onder mijn nagels weghalen.” Zelf was zij luthers, maar toen ze met mijn vader trouwde werd ze rooms-katholiek. Eerst mocht ik van mijn ouders niet naar het seminarie, maar toen greep mijn biechtvader in. “Laat hem maar gaan”, zei hij tegen mijn ouders. Maar zelfs op de dag van mijn priesterwijding nam mijn vader mij apart en zei in alle ernst: “Wij kunnen jou straks niet meer onderhouden, want dat priesterschap levert niets op.” Maar dat weerhield mij er niet van. Ik vind vooral rijkdom in de liturgie en ben een gelukkig mens.’

Pleisters

Op tafel staat een oude icoon van de verrijzenis. Gebutst en gebeukt door de aanraking van ontelbare handen. Dernee vertelt: ‘Het gehavende icoon is als het gewonde lichaam van de Heer. Ook als kerk zijn we dat lichaam. Er zijn zoveel gehavende mensen die stikken in eenzaamheid. Met elkaar mogen we pleisters op de wonde zijn, mogen we ons inzetten voor alles wat verwond is, moeten we in opstand komen tegen wat mensen klein en kapot maakt. Op de paaskaars zitten vijf wierookkorrels die als pleisters zijn op de wonden van Jezus. Zo mogen wij voor elkaar pleisters op de wonde zijn.

In de eucharistieviering gaat het erom dat we de Heer aan het woord laten. Het gaat om zijn stem en zijn aanwezigheid, en niet om de woorden van mij als priester. We mogen ons met hem voeden om steeds meer op hem te gaan lijken, zodat we worden zoals hij ons heeft voorgehouden: Jullie zijn het licht van de wereld.’

Deze uitspraak legt een zware verantwoordelijkheid op onze schouders voor de grote problemen in deze wereld; kunnen we die wel dragen? Dernee: ‘We kunnen op kleine schaal veel voor elkaar betekenen. Om dat ook zelf in praktijk te brengen, ben ik mantelzorger geweest voor een dame van 98. Ik kookte dagelijks bij haar. Je doet die dingen niet voor je eigen ziel en zaligheid, maar ter wille van de ander. Ook al kunnen we de wereldproblemen niet zomaar oplossen, dan nog hoeven we het kleine niet te laten. Als mens moeten we er voor elkaar zijn. Dat brengt de hemel en Gods koninkrijk dichterbij en dat is waar ik aan wil werken.’

Tekst en foto: Greet Kappers