Thomas Vesterling is voorganger van de Duitse protestantse kerk in Den Haag. Hij heeft het initiatief genomen voor een bijzonder, Duits getoonzet evenement: een blijk van dankbaarheid aan de Haagse en Nederlandse samenleving.
‘We vieren dit jaar 75 jaar bevrijding. Maar omdat ik ben opgegroeid in het communistische Oost-Duitsland, is de val van de Muur in 1989 mijn eigenlijke bevrijdingsjaar geweest. Dertig jaar geleden nog maar. Toen was voor ons in de DDR de Tweede Wereldoorlog pas voorbij. We hadden altijd afgeschermd van het Westen geleefd. Het onderwijs bij ons was gericht op de Sovjet-Unie en het was nauwelijks mogelijk het land te verlaten.
Tot ik in augustus in Den Haag kwam wonen, wist ik weinig van Nederland. Ik ben nog steeds aan het leren. Dat de Duitsers in 1940 in vier dagen Nederland hadden veroverd, dat leerde je bij ons niet. Die hele geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, die drukt nog steeds op mij. Ik heb er nog steeds moeite mee om me in gesprekken niet direct te verontschuldigen. Daar worstelen meer Duitsers mee als ze in het buitenland zijn. We zeggen voortdurend: sorry. Maar het was in Amsterdam, dat voor het eerst iemand in een ander land tegen mij zei: “Sorry zeggen hoeft niet meer.”
Welk meubilair staat er?
Ik vraag me steeds af wat een goede manier is om met het verleden om te gaan. Ik ben voorzichtig, probeer goed te luisteren, bijvoorbeeld als ik bij gemeenteleden en andere Hagenaars op bezoek ben. Wat is hun verhouding tot de geschiedenis? Hoe ziet hun huis eruit, wat voor meubilair staat er, in welke jaren zijn ze gevormd? Ik probeer dat soort dingen op te merken. Het is een opdracht geworden aan mezelf. Om verantwoord over de oorlog en de bevrijding te kunnen praten, moet ik me een beeld vormen van mijn gesprekspartners. En van de maatschappij van toen. Dat is soms moeilijk, want ooggetuigen zijn er praktisch niet meer.

Niet alleen als persoon moet ik mij verhouden tot de Tweede Wereldoorlog en mijn Duitse afkomst. Ik voel ook een bijzondere verantwoordelijkheid omdat ik als theoloog de kerk vertegenwoordig. Ik ben de Duitse dominee. Die last is niet voor iedereen zichtbaar, maar ik voel hem wel. Ik prijs mij gelukkig dat ik de ambtsopvolger ben van de voorganger in deze kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog, Pfarrer Paul Kaetzke. Hij was een moedig man. Gemeenteleden – aanhangers van de nazi-ideologie – wilden destijds in de gemeentezaal een foto van Hitler ophangen, maar Kaetzke weigerde dat. Hij zorgde ervoor dat er een foto van Luther kwam, die er nog steeds hangt. De grote reformator kijkt vanuit zijn lijst ernstig en kritisch de ruimte in, alsof hij ons in de gaten wil houden [zie foto, red.].
De rol van de kerk in moeilijke situaties gaat me zeer ter harte. Vrijheid is niet vanzelfsprekend. We moeten wakker blijven. Soms wordt me gevraagd: mag de kerk politieke uitspraken doen? Ik zeg dan: “Jein.” Ja en nein ineen. Nee, omdat de kerk niet moet willen ingrijpen in politieke processen. Ja, omdat we natuurlijk verplicht zijn het evangelie te prediken, dat ook over het dagelijks leven handelt, over hoe mensen met elkaar omgaan. Zo bezien is de kerkelijke boodschap altijd politiek van aard. Kerken dragen de tradities verder en zorgen voor oriëntatiepunten in het leven.
Twee projecten
Ik zou de komende tijd graag twee projecten oppakken. In de eerste plaats wil ik het mooie verhaal onderzoeken dat in de Duitse kerk tijdens de oorlog ondergedoken joden hebben gewoond. Daarvan staat bij ons niets op schrift. Een van de weinige bronnen was de oude mevrouw Kaetzke. Verder hebben we geen gegevens. Volgens de overlevering was het zelfs een flinke groep.
Verder zou ik dit jaar graag een feest organiseren voor en met alle Duitsers in Den Haag. Met de mensen die we kennen van de kerk, de school, de Deutsche Klub, de bibliotheek, de ambassade, het bedrijfsleven, noem maar op. We moeten dan ergens in de stad een groot plein opzoeken en vieren dat we nu met elkaar 75 jaar in vrede samenleven. We moeten hardop uitspreken dat we blij zijn dat we hier wonen, dat we hier onze kinderen kunnen opvoeden en dat we deel mogen uitmaken van de Nederlandse samenleving. Alle Hagenaars, Nederlanders, dank u wel, zou ik willen zeggen. Net zoals geliefden tegen elkaar zeggen dat ze van elkaar houden, zou ik dat tegen de Nederlanders willen zeggen. Het is maar een klein teken. Soms zijn we niet moedig genoeg om tegen vrienden iets moois, iets waardevols te zeggen. Dan is dit een goede gelegenheid om het wel te doen.
Ik ben nog steeds verbaasd dat ik hier mag wonen. Ik voel me hier thuis. In 1940 kwamen de Duitsers Den Haag binnen zonder het te vragen. Dan is dit het goede moment om samen te vieren dat we nu al driekwart eeuw een gemeenschappelijke democratische overtuiging hebben, en dat we met elkaar de wereld een stukje beter hebben gemaakt.’
Tekst: Jan Goossensen