De gein van dit schilderij zit voor mij in het jongetje met zijn stokpaardje links onderin. Door zijn moeder wordt hij tegen zijn wil meegesleurd naar Jezus om door hem aangeraakt te worden. Veel ouders proberen hun kinderen met Jezus in aanraking te brengen, maar de leerlingen van Jezus berispen hen. Jezus kookt daarop van woede en zegt: ‘Laat de kinderen tot mij komen, houd ze niet tegen, want het Koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij.’ Deze woorden staan in het Duits bovenaan het kunstwerk. Vervolgens neemt Jezus de kinderen in de armen en zegent ze (Marcus 10:13-16). De discipelen staan er aan de rechterkant misnoegd bij. Centraal staat Christus. Hij kust een naakt kindje. Eromheen staan de moeders – het zijn er zeven – de vaders zijn afwezig. Als ik het goed geteld heb, zijn er twaalf kinderen.
Het tafereel heeft iets onbekommerds; onbevangen raakt Jezus het blote kindje aan. Heden ten dage zou zoiets al snel vragen oproepen. Door alle verhalen over misbruik zijn wij logischerwijs op onze hoede. Maar dat is ook verlies, want wat kan een eerlijke, spontane aanraking heilzaam zijn. Een zegen wordt een zegen door de lijfelijke aanraking.
Dit schilderij is gemaakt door Lucas Cranach de Jongere (1515-1586). Zijn vader, Lucas Cranach de Oude, was een vriend van reformator Maarten Luther. De theologie van de Reformatie speelt dan ook een grote rol in dit werk. Het laat zien dat wij net als dat jongetje met zijn stokpaardje niet zitten te wachten op Gods overvloedige liefde. Van nature verzetten we ons. Het vertelt ook dat het Koninkrijk juist voor kinderen is, die nog niets gedaan hebben om het te verdienen. De genade wordt verbeeld. Het Hebreeuwse woord voor genade is ‘cheen’; ons woord ‘gein’ is ervan afgeleid. We leven van onverdiende gunst. Dat is de gein!
Tekst: Jan van der Wolf