Na eeuwen waarin de traditie het alleenrecht had bij onze omgang met dood en rouw, kwam er meer ruimte voor persoonlijke rouwrituelen. Maar die vrijheid gaf ook vervreemding. Is de tijd nu rijp voor kerken om een veelkleurig palet te bieden waaruit mensen kunnen putten?
In mijn geboortedorp hingen er vroeger nog weleens witte lakens voor de ramen. Dan wist je dat er in dat huis iemand overleden was. Met die witte lakens bij rouw ging het niet om de hitte, maar om de boze geesten die buiten gehouden moesten worden, ook al wist niemand dat meer. Maar ze hadden ook nog een andere functie: die lakens vertelden aan de buurt en het dorp dat er rouw was. Rouw was immers geen particuliere aangelegenheid, maar onderdeel van het gemeenschapsleven met bijbehorende ongeschreven regels. Zo is het eeuwen gegaan. Plaatselijke of regionale gewoontes (kleding, gedrag, rituelen in een bepaalde periode) bepaalden de rouw. Of de nabestaande werkelijk na een jaar en zes weken was ‘uitgerouwd’, was niet de vraag. Het was de gewoonte. Wat je er zelf van vond, was bijzaak, en het is nog maar de vraag of iemand zich deze vraag überhaupt stelde.
Schatkamer
In de jaren zestig en zeventig veranderde dat. De secularisatie betrof niet alleen de kerk, maar veel van wat het moest hebben van traditie en gewoonte. Rouw werd teruggebracht naar de persoonlijke sfeer. Dat bracht vrijheid, maar ook vervreemding. Vrijheid omdat er ruimte kwam voor de individuele voorkeur, voor de borrel in plaats van het verfoeide plakje cake, voor het eigen gevoel in plaats van de regels. Maar het gaf ook vervreemding: houvast ging verloren, oude rituelen die juist ruimte gaven voor individuele rouw werden vervangen door niets, of door nieuwe rituelen die alle aandacht voor zich opeisten.
En hoe is dat nu? Kunnen kerken ergens op het speelveld tussen vrijheid en vervreemding nog of weer een rol spelen? Niet om terug te keren naar het verleden, toen de traditie het alleenrecht had op onze wijze van omgang met de dood, maar wel door te wijzen op een ‘schatkamer vol met vruchtbare en wijze tradities van omgaan met lijden en sterfelijkheid’, zoals hoogleraar Zorgethiek Carlo Leget het beschrijft. Hij wijst op de oude traditie van de stervenskunst (ars moriendi) die naast alle aandacht voor de levenskunst een eigen rol zou kunnen spelen in onze omgang met de dood. Leget ziet kansen voor de kerk om te helpen bouwen aan een nieuwe stervenskunst voor onze tijd.
In de kou
Juist het ontbreken van een gedeeld referentiekader voor wat betreft de innerlijke voorbereiding op omgaan met het levenseinde leidt ertoe dat veel mensen in de kou staan en zorgt voor een schrijnende armoede in geestelijke weerbaarheid. Nu de christelijke traditie geen monopolie meer heeft maar een van de spelers op de levenseindemarkt is geworden, zou ze verbinding kunnen zoeken met andere religieuze tradities, en met hen een veelkleurig palet kunnen bieden waaruit mensen kunnen putten. Taal, riten, gebruiken, verhalen die andere dimensies openen: dat is een kans die de kerken hebben om bij te dragen aan het omgaan met de dood.
En misschien is er al iets gaande. Een uitvaartondernemer vertelde me: ‘De laatste tijd merk ik dat mensen weer vragen naar een “gewone” uitvaart zonder allerlei zelfverzonnen rituelen. Staan in een lange traditie geeft ook meer rust en dus ruimte aan het verdriet.’
Ik zie er de witte lakens niet door terugkeren, maar dat hoeft ook niet. De traditie, ook de christelijke, heeft genoeg te bieden van blijvende waarde.
Tekst: Rienk Lanooy