Medewerkers moeten persoonlijke aandacht krijgen van leidinggevenden, zeker na het overlijden van een partner. Aan het woord is Rein Willems, oud-directeur van Shell Nederland.
‘De dood hoort bij het leven. Als iemand doodgaat is dat heel vervelend, vooral voor de naaste omgeving, maar het is een gegeven. Sommigen vinden me daar wat te koel en te nuchter in.’
Reinier (Rein) Willems (75) is voormalig directeur van Shell Nederland en gewezen lid van de Eerste Kamer namens het CDA. Premier Balkenende benoemde hem ooit tot ‘boegbeeld’ van de Nederlandse chemiesector en als lid van de Atlantische Commissie waakt Willems over de trans-Atlantische veiligheid. Hij is voorzitter van Stek Den Haag en heeft de functie van voorzitter van de Duinzichtkerk inmiddels verruild voor die van diaken.
In zijn Scheveningse appartement met uitzicht op het Kurhaus en de Noordzee, maakt hij bepaald geen koele indruk. Nuchter is hij zonder twijfel – met een diploma chemische technologie uit Delft op zak klom hij van 25-jarige techneut op tot directeur van Shell Nederland, na verschillende buitenlandse afdelingen van het bedrijf geleid te hebben. ‘Mijn moeder zei altijd: jij bent een geluksvogel, alles zit jou mee.’
Targets halen
Tijdens zijn leidinggevende jaren bij Shell kreeg Rein Willems ook te maken met het overlijden van collega’s en met medewerkers die een dierbare verloren. ‘Ik zal je zeggen: er zullen in het personeelshandboek zeker regels staan: als je partner overlijdt, mag je zoveel dagen vrij nemen. Maar ik heb dat boek nooit echt helemaal gelezen. Primair is: hoe ga je als mensen met elkaar om? Als er zeven dagen voor stonden en iemand had tien dagen nodig? Dan neem je tien dagen, prima. En wanneer een personeelslid overleed, zorgde ik in ieder geval dat de familie steun kreeg; ik ging naar de begrafenis, belde eens op naar de weduwe.
Voor mij als leidinggevende gold: ik ben geïnteresseerd in de mensen en sta achter hen. Dat bestaat voor mij uit aandacht geven op de werkvloer. Op het moment dat je ze alleen had, gewoon eens vragen hoe het thuis was. Laat ze er maar eens over praten. En dat deden ze vaak. Medewerkers zeiden nooit tegen mij: daar heb je niks mee te maken. Ze voelden het als warmte: goh, er is iemand die geïnteresseerd is in mij, en niet alleen in de vraag of ik mijn targets haal.’
Mantra
‘Procesmanagers die alleen kijken of de processen goed verlopen, zijn naar mijn gevoel niet de beste leiders. De beste leiders zijn zij die weten waar het over gaat en die hun mensen inhoudelijk meenemen van A naar B. Die hebben ook begrip voor het feit dat een mens geen automaat is, geen robot. Het klinkt erg kerks, maar je hebt als leidinggevende ook een pastorale rol. Je merkt nu hoe mensen in elkaar zitten, met dat vele thuiswerken. Dat leidt tot grote problemen. De mens is een sociaal dier, die wil ook collega’s spreken op kantoor.’
Willems constateert dat de maatschappij erg prestatiegericht is geworden. ‘Ik denk dat men veel meer op jacht gegaan is naar: ik moet dat en dat bereiken in zo- en zoveel tijd. Misschien komt dat wel doordat de groei van de welvaart zo groot geweest is en dat het welvaartsdenken bij ons ingebakken is. Dat zijn we daardoor veel meer als een algemeen mantra gaan zien van hoe wij moeten leven. En bij de volgende generaties is dat als het ware een noodzakelijke voorwaarde geworden: zo moet het, je móet een carrière nastreven.
Beetje onnozel
Ik heb niet het idee dat ik zelf altijd heel carrièrebewust geweest ben; ik ben in dat opzicht misschien zelfs een beetje onnozel geweest. Ik heb een keer van een Australische personeelsman gehoord: joh, jij ben te weinig ambitieus. Ik begon bij Shell als technisch ondersteuner van een fabriek die oplosmiddelen maakte. Toen was mijn beeld: misschien dat ik nog eens een keer manager word van een locatie. Als ik dat zou bereiken, zou dat geweldig zijn.’
Tekst en foto: Matthijs Termeer