Kunnen we met een beroep op de vrijheid van meningsuiting anderen ongebreideld beledigen? Waar liggen de eventuele grenzen en wie trekt ze? Willem Jansen, theoloog en programmacoördinator bij Initiatives of Change, verdiept zich in deze actuele discussie.
Bij de een roepen cartoons beelden op van onvrijheid en geweld, bij de ander juist gevoelens van doelbewuste kwetsing en ongelijkheid. Bestaat er zoiets als onbegrensde vrijheid om te beledigen; om de spot te drijven met wat voor de ander heilig is?
Ik sprak met Annie van der Velden, geschiedenisdocent op een Haagse school voor mavo, havo en vwo. Ze komt regelmatig in de Christus Triomfatorkerk. Op Instagram plaatste zij een bericht over de Rotterdamse docent bij wie een spotprent van Joep Bertrams over Charlie Hebdo in de klas hing. Hij werd daarvoor bedreigd, wat ze verschrikkelijk en schandalig vond. Vervolgens ontving ze echter zelf ook bedreigingen op Instagram en moest ze tot haar spijt op aanraden van de politie haar account verwijderen.
Laboratorium
Ondanks de bedreigingen aan haar adres analyseert Van der Velden nuchter: ‘Het is belangrijk om erbij stil te staan dat de uitingen van pubers veelal niet goed doordacht zijn. Hun brein moet nog groeien en ze denken vaak niet na over de consequenties van hun acties. Ze zetten zomaar iets op sociale media en denken niet aan de gevolgen voor de persoon aan wie ze de bedreigingen of verdachtmakingen sturen.’
Maar, anders dan internet, is het klaslokaal bij uitstek het laboratorium om de dialoog te oefenen tussen mensen uit verschillende culturen en met uiteenlopende levensbeschouwingen. Laat die dialoog bij voorkeur breed in de samenleving gevoerd worden. Niet in de laatste plaats als een kritisch gesprek tussen docenten en aanstormende burgers in onze superdiverse samenleving. Maar dan wel graag een echte, respectvolle dialoog waarbij niemand hoeft te vrezen voor zijn leven.
Heilige Huisjes in het gemeentehuis
De Haagse VVD-fractie pleit intussen voor een expositie van cartoons over ‘heilige huisjes’ in het Atrium. Volgens een liberaal raadslid, tevens voormalig docent maatschappijleer, hebben cartoons gezorgd voor emancipatie en vrijheid. Een expositie ziet hij als steun in de rug van leerkrachten, die dagelijks in hun lessen worstelen met beladen thema’s. ‘Mijn belang is dat de nieuwe generatie Hagenaars – ongeacht afkomst – echt meekrijgt dat wat heilig is voor de een, onvrijheid betekent voor de ander’ (Algemeen Dagblad, 21 november).
Een Turks-islamitische ondernemer in Transvaal stuurde me een uitvoerig WhatsApp-bericht: ‘We leren kinderen op school niet te pesten, maar wel beledigen we moedwillig het religieuze rolmodel van een hele gemeenschap. Je bent vrij om te beledigen, maar verwacht dan niet dat de belijders van dit geloof nog hand in hand met jou gaan. Je veroorzaakt hiermee apathie.’ Hij roept de raadsleden op prominenten in de islamitische gemeenschap uit te nodigen voor een dialoog in plaats van tegen heilige huisjes aan te schoppen.
Willem Jansen, programmacoördinator Initiatives of Change Nederland
Terug in de tijd
Het recht om te beledigen bestaat niet, en het recht op vrije meningsuiting valt binnen de grenzen van wat de samenleving ethisch aanvaardbaar vindt. Dat staat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM, 10 december 1948). Even terug in de tijd. Hitler had de grenzen afgesloten voor vrij verkeer van informatie en daarmee voor uitwisseling van meningen. Ook legde hij de binnenlandse pers aan banden. In 1945 kwamen de opstellers van de URVM daarom tot artikel 19, met het recht op vrije meningsuiting en het recht – ongeacht grenzen – om denkbeelden uit te wisselen. De Russische delegatie, die vond dat de Russen te veel onder het fascisme geleden hadden, wilde de nazi’s en fascisten dit recht ontzeggen. Maar delegaties uit Haïti, India, Saudi-Arabië, Griekenland, Pakistan en Engeland waren tegen: volgens hen wist niemand meer wat ‘fascisme’ betekende. De uitweg werd gevonden in artikel 7, met het recht op bescherming tegen iedere ophitsing tot discriminatie en achterstelling. Free speech mocht niet leiden tot hate speech. Bovendien werd vrije meningsuiting begrensd door artikel 29, waar behalve van rechten ook van verantwoordelijkheden ten opzichte van anderen wordt gesproken.