Is geduld nog wel een schone zaak? Of is het meer iets voor sloebers… Wachten is voor de armen, schreef Robert Levine in The Geography of Time (1997). ‘De bevoorrechte klasse is bijna immuun voor wachten… de rij is het langst voor mensen zonder middelen.’ Wie geld heeft, kan kiezen voor priority boarding op zijn vlieg- en bootreis. Wie voor een premium pass betaalt, hoeft in het pretpark niet meer in de rij te staan voor de achtbaan. Er is een appje dat ‘NoWait’ heet en je waarschuwt zodra er een tafeltje vrij is in je geselecteerde restaurant, zodat je ter plekke niet hoeft te wachten. Komt er ooit nog een snelkassa waar je tegen betaling voorrang krijgt?
Shakespeare dacht er in Othello het zijne van: ‘How poor are they that have not patience’, oftewel: ‘Hoe arm zijn zij die geen geduld hebben.’ Maar hij komt uit een andere tijd. Geduld is geen schone zaak meer, maar een overbodige deugd in een planbaar leven. Zou dat de crisis waarin we nu verkeren verzwaard hebben? Ons geduld wordt immers op de proef gesteld. Talloze keren heb ik gedacht: met Kerstmis zullen we toch wel… Met Pasen zullen we toch wel… Deze zomer zullen we toch wel… En meestal viel het tegen, moesten plannen worden bijgesteld, de wijze van denken aangepast, niet zelden met frisse tegenzin.
Zou ons collectieve ongeduld ook van invloed zijn op het gebrek aan gevoel voor het mysterie? De Tsjechische priester en theoloog Tomáš Halík schreef er zijn boek Geduld met God (2007) over. Hij herkent zich in de afwezigheid van God, een realiteit voor veel mensen: ‘Gods zwijgen en het gevoel dat God heel ver weg is, drukken ook op mij.’ Daarin voelt hij zich verwant met de atheïsten. Gelovigen delen met hen dezelfde ervaring.
Maar, zegt Halík over zichzelf, er is ook een verschil tussen hen en mij. Atheïsten erváren niet alleen de afwezigheid van God, de verborgenheid van zijn gelaat, maar zij willen die ook graag verklaren. Met als conclusie: God bestaat niet, God is dood.
Kun je geen andere houding aannemen? Halík komt uit bij het begrip ‘geduld’. Atheïsten maar ook veel gelovigen van meer fundamentalistische snit, hebben gemeen dat ze snel klaar zijn met het mysterie dat we God noemen. Hij is voor hen ofwel altijd en overal, ofwel niet. Einde discussie. De priester zegt: zij hebben geen geduld. Zij kunnen niet plaatsnemen in de wachtkamer waar de ziel zich oefent in geduld, totdat de Eeuwige zelf zich weer presenteert. Dat heeft een mens niet zelf in de hand.
We hebben niet alles in de hand: misschien dat we die wetenschap kunnen bijdragen aan deze tijd. Het zou geen kwaad kunnen, en een crisis als deze hebben we daar heus niet voor nodig. Ik kan niet wachten op de prik, maar oefen mij in geduld, die schone zaak.
Rienk Lanooy, predikant Kloosterkerk