Als gelovig jongetje was ik niet zo met de toekomst bezig. We zongen op bijbelclub: ‘Daar ginds ver weg in de hemel, hoe fijn is het daar!’ Maar ik stond bepaald niet ‘te wachten aan de stromen, aan de oever der rivier’ op de wederkomst van Christus. Wel werd ik ineens onverbiddelijk bij het hiernamaals bepaald toen oom Jan, mijn stiefvader, overleed. De Aziatische griep pandemie in 1957 werd hem fataal. Het sloeg een gat in mijn bestaan en mijn rapportcijfers kelderden als in een beurskrach. Het troostte mij niet dat hij ‘in de hemel’ was. En de ‘wederkomst’ van Jezus werd allengs geen bron van verheugenis, maar angstig vooruitzicht. Bioscoop en dansvloer moest je mijden, daar loerden verzoekingen. Als ik mij daar dan toch waagde, – je moest je ergens tegen afzetten – hoopte ik dat Jezus nog even zou wegblijven.
Op de club of in het christelijk zomerkamp was God heel dichtbij, maar daarbuiten loerden vele gevaren. Het ongeloof van mijn moeder en goede catechisatie maakten dat ik niet vastliep in fundamentalistische ‘eindtijd’ fantasie. Een christelijke vorm van de huidige complottheorieën. Hoop is er dan alleen voor wie ‘woke’ zijn en doorhebben dat ‘big pharma’ de wereldheerschappij nastreeft.
Het was de theoloog Jürgen Moltmann die mij in 1967 voorgoed genas van mijn weerzin om over ‘de laatste dingen’ na de denken. Nee, je hoefde niet te geloven dat de tempel in Jeruzalem herbouwd ging worden en dat alle ware gelovigen in een flits naar de hemel getransporteerd werden. Integendeel, Moltmann maakte mij voor eens en altijd duidelijk dat er hoop is voor déze wereld. Geen wereldvlucht, ook geen cynisme, maar geloof als weg naar de toekomst! ‘Ik ruik een roos en ik ruik het Koninkrijk Gods’, las Moltmann ergens en die woorden inspireerden hem om nieuw over ‘de laatste dingen’ (eschatologie) na te gaan denken. Op zijn beurt heeft hij mij geholpen om het geloof in Jezus en mijn verzet tegen onrecht en geweld blijvend met elkaar te verbinden.
In deze maand zal in menige kerkdienst weer het mooie, Middeleeuwse ‘Er is een roos ontloken’ gezongen worden. Soms hoor je wel eens dat zulke oude teksten niet meer kunnen. We moeten voor ‘Oosterhuis’ of ‘Sela’ gaan, taal van deze tijd! Maar ik zing graag mee met ‘alle heiligen’, ook zij die ons voorgingen. Ik deel hun vreugde over een God die deze wereld niet afschrijft. ‘In het midden van de nacht’ herkennen ze de actualiteit van de profeten. Ons geloof focust zich niet op de wederkomst, maar op de komst (Advent) van God in deze wereld. In de Kerstverkondiging gaat het zo aards toe – zwangerschap, dakloosheid, voederbak en vlucht naar Egypte – omdat het nog steeds zo toegaat. In die misère komt God binnen en laat Hij zich nog steeds vinden. En weet Hij mij te vinden als twijfel mij bekruipt. Ik geniet van wierookgeur in de nachtmis. Maar de geur van rozen vervult mij met hoop. Met de woorden van Willem Barnard: ‘De aarde wordt een dal van rozen, zondeloos!’