Ik brand een kaars voor alle demonstranten
die vechten voor de rechten van de vrouw,
die, ondanks alle dreiging, onverschrokken
de straat op gaan met afgeknipte lokken
al slaat het leger ze ook bont en blauw.
Ik brand een kaars voor alle woninglozen,
wanhopig zoekend naar een eigen stek.
Ik brand een kaars voor wie hun land ontvluchten,
omdat zij honger, dorst of oorlog duchten
of ’n wrede, dictatoriale gek.
Ik brand een kaarsje voor wie moeten strijden,
en sneven voor de vrijheid van hun land
en voor de mensen die in doodsangst leven
en door de vijand in het nauw gedreven.
Ik zing ze zachtjes toe: houd moed, houd stand!
Ik brand een kaarsje voor klimaatrebellen
die strijden voor ’t behoud van de planeet,
maar ’t is of een gevaarlijk denken rondwoedt:
het egoïstische ‘na mij de zondvloed’;
en men vergeet, vergeet, vergeet, vergeet.
Ik brand een kaarsje voor de vele mensen
die elke dag weer voor de keuze staan:
de keuze tussen kou of honger lijden.
De prijzen stijgen, het zijn dure tijden.
Doe je een trui of toch de kachel aan?
Ik brand… ach nee, ik kan wel bezig blijven
en nimmer keert een vlammetje het tij.
De wereldvrede is nog niet op handen.
Maar dankzij alle kaarsjes die nu branden
zit ik er ondertussen warmpjes bij.
Martijn Breeman