Bijbelse bomen
Bruggen tussen hemel en aarde Bomen zijn beeldbepalend en spreken daarom tot de verbeelding. Over weinig in de publieke ruimte wordt zo gestreden als over een boom die het veld moet ruimen. Wat is dat toch met bomen? Onze fascinatie is al oud. Ook in oude teksten spelen bomen een vooraanstaande rol. Een kleine wandeling door het Bijbelse bomenbos.
De rol die bomen in de Bijbel hebben, is allereerst heel praktisch: ze hebben nut. ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten’, zegt de Eeuwige tegen de mens in het oerverhaal van de schepping. Niet veel later vlecht diezelfde mens van vijgenbladeren een lendenschort. Vogels schuilen en nestelen in het gebladerte en in het verhaal van Jona verkrijgt de gelijknamige profeet schaduw door een snel opschietende boom. Die schaduw komen we ook tegen in het Hooglied waar de geliefde haar minnaar vergelijkt met een appelboom waaronder zij wil zitten en nog andere plannen heeft: ‘Als een appelboom tussen de bomen van het bos, zo is mijn lief tussen de jongens. Ik verlang in zijn schaduw te zitten, met mijn tong wil ik zijn zoete vruchten proeven.’
‘Een goede boom zorgt voor goede vruchten’
Menselijke trekken
Met het citaat uit Hooglied zijn we de grens van het praktische nut allang gepasseerd. De boom krijgt menselijke trekken. In letterlijke zin overkomt dat de blinde die door Jezus in etappes genezen wordt. Voor hij goed ziet, is zijn zicht nog beperkt: ‘Ik zie mensen als bomen die rondwandelen!’ Meer figuurlijk is de vergelijking die de dichter van de eerste psalm maakt. Hij ziet een rechtvaardig mens als een boom ‘die is geplant aan stromend water. Op tijd draagt hij vrucht, zijn bladeren verdorren niet. Alles wat hij doet komt tot bloei.’ Eenzelfde vergelijking tussen mens en boom kennen ook de evangelieverhalen. Daar draait het dan doorgaans om de vruchten. In een waarschuwing vergelijkt Jezus valse profeten met een vruchtdragende boom: ‘Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen, evenmin als een slechte boom goede vruchten.’
Grensoverschrijdend gedrag
We keren nog een keer terug naar het oerverhaal van de schepping. Daar komen we twee bomen tegen: ‘de levensboom’ en ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’. Zij spelen een opvallende rol in het verhaal, want van de vruchten van de tweede mag niet gegeten worden. Dat valt, zouden we nu zeggen, onder grensoverschrijdend gedrag. De mens moet zich niet aanmatigen God te zijn. Waarom voor deze waarschuwing juist de symboliek van de boom wordt gebruikt, vertelt het verhaal niet, maar je kunt je er iets bij voorstellen: met wortels diep in de aarde en een kruin die reikt tot in de hemel, overbrugt de boom – symbolisch gesproken – de afstand tussen hemel en aarde. In dit verhaal moet die afstand juist bewaard blijven. Een boom die tot in de hemel reikt, zal de mens moeten mijden. Hij kan het beter houden bij de boom die vrucht draagt als teken van Gods trouw aan de aarde. Of zoals de profetie van Ezechiël het zoveel mooier zegt: ‘De bomen zullen vrucht dragen, het land zal opbrengst geven en zij zullen onbezorgd leven in hun land. Ze zullen beseffen dat ik de Eeuwige ben wanneer Ik het juk breek waaronder ze gebukt gaan, en ze uit handen van hun onderdrukkers red.’
Rienk Lanooy